zaterdag 27 mei 2017

Muziek en wijngaard


Afbeeldingsresultaat voor Giancarlo Cignozzi

Glooiende heuvels met hier en daar velden vol gele zonnebloemen: de omgeving van Montalcino is een lust voor het oog. De wijngaard waar Giancarlo Cignozzi zijn wijnen maakt ligt even buiten het dorp en is ook nog eens een lust voor het oor. Want boven de rijen druivenstruiken uit steken tientallen boxen waaruit de zachte noten van klassieke muziek klinken. Welkom in Il Paradiso di Frassina.


Giancarlo Cignozzi - een voormalige advocaat van halverwege de zestig - kocht deze wijngaard van vier hectare zo’n tien jaar geleden. „Ik had ooit gelezen over Chinese experimenten met muziek en planten. Toen ik dit bedrijf overnam, dacht ik: Waarom ga ik dat niet eens uitproberen?” Cignozzi plaatste hier en daar een box en liet Vivaldi, Bach, Mozart en Haydn door de wijngaarden klinken.

De wijnmaker zegt al snel een effect van de geluidsgolven op de planten te hebben gezien: volgens hem groeiden ze sneller, droegen ze meer vrucht en hadden ze meer bladeren. Terwijl Cignozzi zijn Sangiovese-druiven inspecteert en het zweet van zijn voorhoofd veegt, vertelt hij opgetogen over zijn bevindingen.

„De vibraties van de geluidsgolven doen mensen goed. Denk maar aan chirurgen die meer muziek en minder verdoving bij hun operaties gebruiken. Ik ben ervan overtuigd dat ook planten baat hebben bij muziek. Ik constateer dat mijn druiven eerder rijpen, wel zo’n twee weken. Dat is buitengewoon belangrijk voor een wijnmaker. Als hij eerder kan oogsten, kan hij de schadelijke effecten van regen en hagel in de herfst vóór zijn.”

Afbeeldingsresultaat voor Giancarlo CignozziWanneer Cignozzi zijn collega-wijnmakers uit de streek spreekt, ziet hij vooral meewarig geglimlach. Maar de universiteit van Florence kreeg in 2005 belangstelling voor hem en ging zijn wijngaarden observeren. En vorig jaar sloot de eigenaar van een groot Amerikaans bedrijf dat geluidsapparatuur maakt zich bij het muzikale project aan. De fabrikant werd sponsor en zette 48 boxen in een wijngaard van anderhalve hectare.



De Toscaanse wijnmaker besloot om in die gaard alleen werk van Mozart te laten horen. „De muziek van Mozart is elegant, opgewekt en geometrisch. Dat is precies wat de planten nodig hebben. Ze houden van geluidsgolven die zacht zijn, die niet over de vijftig decibel gaan”, zegt Cignozzi. Muziek van Madonna of U2 zou volgens hem niet werken. „Van constante, agressieve muziek wordt een mens knettergek. Dieren en planten ook.”

Sinds de 48 boxen in de ’Mozart-wijngaard’ staan, is de universiteit van Florence met een wetenschappelijk onderzoek begonnen. Dat zal drie jaar duren; het Amerikaanse bedrijf financiert het met 150.000 euro. Professor Stefano Mancuso, die aan de landbouwfaculteit doceert, leidt die studie. Hij noemt zich een ’plantaardig neurobioloog’ en trekt nu al een voorzichtige conclusie: „De struiken in de Mozart-wijngaard zijn gezonder dan de andere struiken. Ze lijken minder te worden aangetast door bacteriën, insecten en schimmels.”

Giancarlo Cignozzi beweert in zijn Mozart-wijngaard slechts een kwart van de hoeveelheid bestrijdingsmiddel te hoeven gebruiken die hij in de rest van zijn gaarden inzet. „Dat is natuurlijk buitengewoon positief”, zegt hij. „Chemische middelen zijn slecht voor de natuur en ons lichaam. Als we dankzij muziek het gebruik ervan kunnen verminderen, zou dat een mijlpaal zijn.”

donderdag 25 mei 2017

Them & Van & Cuby


Baby Please Don't Go van de Noord-Ierse groep Them wordt op 6 November 1964 in Engeland uitgebracht. Baby Please Don't Go is op 5 Juni 1964 opgenomen. De single komt op 7 Januari 1965 de Engelse hitparade binnen, en bereikt de tiende plaats. In Nederland wordt Them, mede dankzij het blad Hitweek, pas in 1967 ontdekt. Op 1 Juli 1967 komt Baby Please Don't Go, als B-kant van Gloria, de Top 40 binnen en bereikt de tiende plaats. Them bestaan dan al sinds September 1966 niet meer, vertelt zanger Van Morrison aan Hitweek als hij in Maart 1967 voor enkele optredens naar Nederland komt. Van Morrison wordt in Nederland dan ook begeleid door Cuby & The Blizzards.

maandag 22 mei 2017

Muzikale ontroering


Afbeeldingsresultaat voor muziek ontroering

Anders dan schilderijen, beeldhouwwerken, foto’s, toneelopvoeringen en menige andere kunstuiting lijkt het moeilijk om tonen en klanken een directe boodschap mee te geven. Muziek is ontastbaar, onstoffelijk, zonder verband met de zichtbare en voelbare wereld; het is de vluchtigste, meest abstracte vorm der grote kunsten. Concretere gevoelens moeten we er zelf bij bedenken en alleen wie iets van vormleer (sonatevorm, variatievorm, menuet e.d.), kan zich er iets meer van de vormelijkheid bij voorstellen. Bij programmatische muziek – muzikale imitaties van zingende vogels, stevige onweersbuien, echtelijke ruzies, tikkende klokken of vallende regendruppels – wordt het eenvoudiger gemaakt.
Voor menigeen is een c-klein akkoord droeviger dan het portret van een huilend zigeunermeisje. Deze ‘onredelijke effectiviteit’ heeft vooral te maken met kwesties van klankkleur, toonaard, tempo en ritme. De emoties komen pas los wanneer de luisteraar maat voor maat in het juiste tempo wordt meegevoerd in een wagentje op de emotionele achtbaan. Ook al treedt in een symfonie van Beethoven een modulatie van mineur naar majeur op, de muziek blijft ons treffen. De muziek moet ons meeslepen en vervoeren, we moeten ons er aan kunnen overgeven. Dat geeft een andere kijk op het begrip dominantakkoord. Hoe is die hypergevoeligheid voor muziek te verklaren?

Een andere vraag is: waarom is het uitgerekend de muziek van alle kunstvormen die zo snel en zo makkelijk de diepste emoties wekt? Een prachtige inzet van een warme altstem (het Kathleen Ferrier syndroom), een klaaglijke hobosolo (in een cantate van Bach of in de Symphonie fantastique van Berlioz). Of een fraai akkoord dat niet eens in mineur hoeft te staan. Snel zijn de ontroering en de tranen gewekt.

Er woedt momenteel een interessant debat onder cognitiewetenschappers over wat de precieze rol van muziek in de werking en ontwikkeling van onze hersens is. Is de muziek waar het de biologische oorzaken en gevolgen betreft volstrekt nutteloos, zoals de bekende psycholoog Stephen Pinker in zijn boek How the mind Works beweert? Of is muziek juist de eerste cruciale stap naar de ontwikkeling van gesproken taal geweest, zoals historicus Steven Mithen poneert in zijn The singing Neaderthals?

Het eerste standpunt ligt misschien voor de hand. In het harde licht van de evolutietheorie bekeken, lijkt ons vermogen om muziek te maken en te beleven slechts een nutteloos ornament – een bijproduct van de overcapaciteit van onze hersenen die zijn ontwikkeld voor nuttige zaken als voedsel vinden, gereedschap gebruiken en vijanden verslaan.

Welke oermens die door de toendra’s van de IJstijd zwierf op zoek naar een rendierkudde kon zich Beethovens Vijfde voorstellen? Nee, zo bezien kan musiceren zich scharen in de reeks van onvoorziene omstandigheden en meegenomen vaardigheden als rekenen, schaken en de weersomstandigheden waarnemen.



Afbeeldingsresultaat voor beethoven toendraMaar als muzikaliteit een toevallig ontstaan neveneffect is, waarom zijn dan zoveel aspecten van muziek dan universeel? In bijna alle culturen wordt een stijgende reeks tonen waarbij de frequentie van de trillingen steeds groter wordt, geassocieerd met positieve gevoelens van vreugde, blijdschap, welbehagen. Een dalende rij heeft daarentegen voor iedereen een letterlijk negatieve bijklank. Alleen al die termen ‘stijgend’ en ‘dalend’ laten zien dat de muziek vol metaforen zit. Dit vanzelfsprekend synesthetische taalgebruik laat zien hoe diep verankerd onze verbinding met muziek is. Een verzadigd warm geluid, een fluwelen aanslag, een diepe toon, omfloerste klarinetten enerzijds, maar ook een felle trompet, fikse dissonanten, botsende ritmen, schrille violen, gillende piccolo’s anderzijds – allemaal begrippen die zintuiglijk leentjebuur spelen.

Deze universele aspecten duiden erop dat de muziek een belangrijker rol in de vorming en werking van onze hersenen speelt dan we op het eerste gezicht zouden vermoeden. De theorie van de ‘zingende Neanderthalers’ is dat honderdduizenden jaren geleden, lang voor de ontwikkeling van de spraak, de vroege mens niet verbaal maar muzikaal communiceerde, gebruik makend van variaties in toonhoogte, ritme en frasering. Dat is niet zo’n verrassende hypothese.

Als we in biologische zin iets verder om ons heen kijken, zien we genoeg muziek (of wat daarvoor kan doorgaan) in de dierenwereld: fluitende vogels, tjirpende krekels, zingende walvissen, kwakende kikkers – allemaal communiceren ze door middel van muziek, dus waarom wij niet? We weten allen uit eigen ervaring dat je met wat goed geïntoneerd muzikaal gemompel een eind kunt komen. Het is een vruchtbaar studiegebied voor het ontluikende veld van de cognitieve wetenschappen.

Hoe herkennen en onthouden we een melodie? Hoe regelmatig of juist onvoorspelbaar moet een ritme zijn om dansenergie te wekken? Wat maakt een grafisch ontwerp, een abstract schilderij, een Rembrandt aansprekend? Beauty is in the eye of the beholder. Uiteindelijk zal hopelijk ons gevoel voor schoonheid in de hersenen worden gevonden.

Dat is misschien een verontrustend gevoel voor kunstenaars en cultuurminnaars die niet zitten te wachten op een analyse van hun esthetisch gevoel. Maar het blootleggen van het brein zal uiteindelijk even onvermijdelijk zijn als de ontleding van ons lichaam. We zijn een machine, of we dat nu leuk vinden of niet. Wanneer iets aan dat lichaam mankeert, zijn we maar wat blij dat er mecaniciens zijn die weten aan welke knop je moet draaien, welke verbinding je moet herstellen. De nieuwe gevoelsontleding zal niet alleen een dilemma voor de kunst zijn, ook de wetenschap zélf zal er aan moeten geloven. Want wetenschappelijk denken vindt net zo goed plaats binnen de omheining van onze hersenpan.

Afbeeldingsresultaat voor Pythagoras  Bach

De parallel tussen muziek en wetenschap gaat op zijn minst terug tot de zesde eeuw voor Christus, toen Pythagoras en zijn volgelingen de wereld wilden verklaren op grond van getallen. Zij waren in de ban van de waarschijnlijk allereerste snaartheorie: het feit dat de verhoudingen van de lengtes van de harpsnaren die de toonladder voortbrengen door wiskundige breuken worden gegeven. Als de kwint van een jachthoorn over de velden klinkt, dan horen we feitelijk het getal 2/3; een walsje is in wezen niet meer dan een vrolijke 3/4. Op deze wijze lijkt een zesstemmige fuga van Bach wel opeen ingewikkelde mathematische stelling.

Zowel de composities van Bach als de getallentheorie zijn uiterst moeilijk te begrijpen en worden dan ook vaak beschouwd als uitingen van iets hogers: de harmonie der sferen, de onverstoorbare beweging van de planeten op hun kristallen bollen in de kosmos, ver weg van ons morsige leven hier op aarde, waar meestal maar weinig harmonisch aan te ontdekken valt.

Toch is niets minder waar. Noch de wiskunde, noch de muziek is vanuit Platonische sferen op aarde gedaald. In de vrije natuur vind je geen formules en geen fuga’s. Het is allemaal eerlijk mensenwerk. Wiskunde is wat wiskundigen bedenken, muziek is wat componisten en musici maken. Beide zijn het resultaat van miljoenen jaren evolutie waarin de architectuur van ons brein zich heeft ontwikkeld tot een fijn afgestemd instrument. Al dat geploeter op de savanne en de toendra, al dan niet begeleid door geneurie, heeft ons ontvankelijk gemaakt voor deze ‘hemelse trillingen’. Of het nu om een symfonie van Bruckner of een tarantella van Caresana is, uiteindelijk zit de melodie alleen maar in ons hoofd.

zaterdag 20 mei 2017

Simion Stanciu

Simion Stanciu (Boekarest, 23 december 1949 - Genève, 6 juli 2010[1]), bijgenaamd Syrinx, was een Roemeens panfluitspeler en componist. Hij woonde en werkte in Zwitserland.



Simion Stanciu werd in een muzikale familie geboren. Zijn vader was cellist en zijn broers bespelen ook een instrument. Hij studeerde viool aan het conservatorium van Boekarest, maar legde zich al vroeg toe op de panfluit. Door zijn klassieke opleiding slaagde hij er in om de panfluit, die vooral een folkloristisch instrument was, een nieuw repertoire te bezorgen. Zijn pseudoniem Syrinx sloeg niet alleen op een nimf uit de Griekse mythologie, maar ook op de panfluit zelf.



Zijn repertoire varieerde van de barokke en klassieke werken (Vivaldi, Bach, Mozart) in een bewerking voor panfluit, tot samenwerking met rockmuziekgroepen zoals de Moody Blues en Yes en jazzwerken. Hij speelde de muziek bij de film La guerre du feu.

Stanciu was de oprichter van de panfluitschool Akademie Syrinx.

woensdag 17 mei 2017

Muziek in het oude Griekenland

De antieke cultuur van Griekenland was meer dan architectuur, beeldende kunst, literatuur en filosofie. Zowel bij religieuze feesten als bij theatervoorstellingen en sportwedstrijden werd er muziek gemaakt en gedanst. De muziek was zo verbonden met het dagelijkse leven dat de oude Grieken de uitvinding van sommige muziekinstrumenten toeschreven aan de goden.

Volgens de filosoof Plato mochten muziek en dans de zinnen van de mensen niet op hol brengen; de kunstuitingen werden geacht het menselijke gemoed edel te stemmen. Plato, die leefde van 427 tot 347 voor onze jaartelling, ging daarmee in tegen nieuwe, zwoele muziekvormen die in zijn tijd opgeld maakten.

Geen leven zonder muziek Het woord muziek zelf danken wij aan de Grieken, zoals ook de woorden melodie, harmonie, orkest en koor. Het Oudgriekse begrip mousikè technè betekent letterlijk de muzenkunst, wat veel breder is dan muziek, het slaat zelfs eerder op de dichtkunst. Het reciteren van gedichten ging in het antieke Griekenland steevast gepaard met muziek. De barden reciteerden hun poëzie terwijl ze op een instrument speelden, dat het ritme van hun verzen moest ondersteunen. Instrumentale muziek als zelfstandige kunstuiting, zoals wij die kennen in een concertuitvoering, bestond niet. Voor hun vocale muziek beschikten de Grieken over partituren. In plaats van een notenbalk met vijf lijnen, plaatsten zij een muzikaal teken boven de bijbehorende lettergreep in de tekst. Als muziektekens werden Griekse letters of hiervan afgeleide tekens gebruikt. Die muzieknotatie werd gebruikt vanaf de 5de eeuw voor tot de 5de eeuw na Christus. Tot nu toe heeft men een zestigtal van dergelijke muziekdocumenten ontdekt. Het gaat om inscripties op steen, zoals op de muren van het Schathuis van Athene in Delphi, of om een notatie op papyrus. Al met al niet meer dan ongeveer twee uur muziek.

Afbeeldingsresultaat voor apollo vaas muziekDat muziek, ondanks haar ondergeschikte rol, belangrijk was, kan afgeleid worden uit de veelheid van afbeeldingen van muzikale scènes, muziekinstrumenten en dansen op vazen, reliëfs, frescos en muntstukken. Muziek was een essentieel onderdeel van het leven. Muziekonderricht hoorde bij de opvoeding van de jeugd. Op de officiële religieuze feesten werden de rituele handelingen, zoals de optocht en het plengoffer, begeleid door de klanken van muziekinstrumenten. Van de kracht van de muziek maakten de Grieken gebruik om soldaten en atleten tot grotere prestaties aan te porren. Op de filosofische drinkgelagen en banketten, de symposia, speelden de disgenoten of de aanwezige courtisanes lier of citer. Vrouwen beoefenden de muziek en de poëzie ook nog in de vrouwenvertrekken. Uiteraard had de muziek ook haar plaats in de huwelijksrites en bij de rouwplechtigheden.



Een uitvinding van goden Muziek had voor de Grieken iets goddelijks, wat geenszins afbreuk deed aan haar bruikbaarheid op aarde. De Grieken had hun vele goden immers op mensenmaat gemaakt. De Olympische god Apollo was bij uitstek ook de god van de muziek. Apollo werd in kunstwerken dikwijls voorgesteld met een lier of met een verbeterde uitgave daarvan, de kithara. Apollo had de lier gekregen van een andere godheid, Hermes. Dat ging zo. Hermes had als kind het pantser van een schildpad gevonden. Hij spande er een runderhuid omheen om een klankkast te maken, stak twee hoorns door de gaten waar eens de poten van de schildpad zaten, en bevestigde aan een horizontale verbinding tussen de twee armen een aantal snaren. De jonge Hermes zou, om aan een straf voor een diefstal te ontkomen, zijn lier aan Apollo afstaan. Op een Brusselse tentoonstelling kan men gaaf bewaarde schildpadpantsers uit archeologische opgravingen zien. Er ligt ook een bronzen lier, afkomstig uit een scheepswrak, wat vermoedelijk een onderdeel van een beeldhouwwerk was. Op een vaas met rode figuren uit 450 voor Chr. wordt Apollo afgebeeld terwijl hij een plengoffer voltrekt, met in zijn linkerhand een grote lier.

Afbeeldingsresultaat voor marsyas  muziekIn Griekenland werd bij officiële plechtigheden echter niet de lier, maar de kithara bespeeld. Dit veel gesofisticeerder snaarinstrument had een hoekige klankkast van hout, en vrij hoge, versierde armen. Een prachtig voorstelling ervan vindt men op een stamnos, een vaas die eveneens uit de 5de eeuw voor Chr. dateert, en behoort tot de eigen verzameling van het Jubelparkmuseum. Een beroepsspeler, gekleed in een lang en prachtig versierd gewaad, staat er op het punt zijn kithara te bespelen. Behalve Apollo hadden ook heel wat andere goden, halfgoden, mythische figuren en helden iets met muziek. Zo geloofden de Grieken dat de dubbelhobo, de aulos in het Grieks, uitgevonden werd door de godin Athena. De aulos bestond uit twee afzonderlijke, buisvormige blaasinstrumenten die simultaan bespeeld werden. De muzikant had in iedere hand een buis, en in zijn mond twee mondstukken. Niet meteen gemakkelijk, het bespelen vroeg heel wat behendigheid van de vingers. De godin Athena zou niet lang op haar aulos spelen. Zodra zij merkte dat zij bij het blazen opzwellende wangen en uitpuilende ogen kreeg, wierp zij het instrument weg. Het werd opgeraapt door Marsyas, de lelijke sater met paardenoren en een staart. Hij werd een meester in het aulosspel, zozeer zelfs dat hij, in zijn overmoed, de god Apollo uitdaagde voor een muziekwedstrijd. Marsyas, spelend op zijn dubbelhobo, moest het afleggen tegen Apollo die goddelijke klanken aan zijn kithara wist te ontlokken. Als straf voor zijn hoogmoed werd Marsyas levend gevild.



Maar in de vaste verzameling van het Jubelparkmuseum, bij de afdeling Griekse Oudheid, is er een grote vaas, een volutakrater waarop Apollo met zijn kithara en Marsyas met zijn aulos staan afgebeeld. Masyas is er reeds aan een boom vastgebonden, om gevild te worden. Op de tijdelijke tentoonstelling kan men wel heel wat beeldjes, vazen en munten zien, met voorstellingen van de aulos en de kithara. Uit een millenniaoud beeldje blijkt dat de aulos reeds bespeeld werd lang voor de klassiek Griekse beschaving zelfs maar bestond. Er wordt in Brussel een witmarmeren beeldje getoond uit 2700 tot 2300 voor Chr., met de voorstelling van een naakte man die de dubbelhobo bespeelt. De gladde, gestileerde vormgeving is typisch voor de kunst van de Cycladen. Er bestonden nog andere blaasinstrumenten dan de aulos. De zogenoemde panfluit is er een van, een instrument met naast elkaar liggende, cilindrische rieten buisjes. De panfluit was het typische instrument van de herders, en daarmee ook van de wellustige god Pan. Het was Pan die de fluit uitvond toen hij de nimf Syrinx achternazat. De nimf moest niets van de bokkengod hebben, en smeekte daarom de andere goden haar te helpen. De goden veranderden haar toen in riet. Pan sneed uit het riet zijn panfluit, zodat hij de liefelijke stem van Syrinx altijd bij zich zou hebben. De Grieken hadden gevoel voor romantiek.