zaterdag 1 april 2017

Geschiedenis van de Nederlandse popmuziek (1)

Populaire muziek is van alle tijden. In de middeleeuwen en de renaissance zijn er al deuntjes die algemeen bekend zijn. Hoe die klonken weten we in veel gevallen nog omdat de melodieën zijn overgeleverd als psalmen, gezangen en kinderliedjes. Met de uitvinding van de radio en de grammofoonspeler eind 19e eeuw wordt het mogelijk geluid vast te leggen en te verspreiden. Dit betekent ook in Nederland een stimulans voor de liedcultuur, die vooral in de jaren twintig en dertig een flinke vlucht neemt.

De bekendste Nederlandse artiesten in die tijd zijn de cabaretier Jean-Louis Puisuisse en de revue-artiesten Louis Davids, Willy Derby, Lou Bandy en Frans van Schaik. Belangrijkste vertegenwoordigers van de jazzcultuur zijn The Ramblers en het Miller Sextet. Opmerkelijk is de populariteit van de hawaiianmuziek, in de jaren twintig geïntroduceerd door verlofgangers uit Indië en Indische Nederlanders. In de zomer van 1945, als heel Nederland feest viert, ontketenen de Kilima Hawaiians, een ware hawaiian-rage.


Van popmuziek is pas sprake wanneer zich binnen die populaire muziek een aparte muziekcultuur voor jongeren aftekent. In Nederland gebeurt dat in de jaren na de Tweede Wereldoorlog. In de loop van de jaren vijftig krijgen jongeren, voor het eerst in de geschiedenis, een eigen besteedbaar budget. Dat gaat op aan bromfietsen, nylons, sigaretten, snacks en grammofoonplaten (45 toeren singles).